Voor het eerst

donderdag 13 februari, 2020

Nieuwegeinse auteurs en beeldend kunstenaars hebben zich laten inspireren door de verhalen van Nieuwegeinse ouderen tijdens het project ‘Voor het eerst’. Tijdens Nieuwegeins peil konden bezoekers genieten van prachtige verhalen, gedichten, schilderijen en beeldhouwwerk. Ook online laten we je graag meegenieten en willen we je inspireren.

Dit project was een samenwerking van bibliotheek De tweede verdieping met KunstGein, MOvactor, de Zonnebloem en Zorgspectrum. Dit project kwam tot stand met de steun van de gemeente Nieuwegein en het K.F. Heinfonds.

Sylvia en haar levensreis

  • De vleugels wijd uitslaan – Christa Krüger

  • Verbinden – Monique Kleinjan

    Ik ga twee mensen die elkaar niet kennen met elkaar verbinden, waarbij ik de ondergeschikte verbindende rol op me neem. Toen ik het verhaal van Sylvia las, dacht ik meteen “toeval bestaat niet”.

    Sylvia Nemmers, geboren op 5 februari 1938 in Tjimahi bij Bandung. Sylvia is in 1950 per boot vertrokken naar Nederland.

    Mijn vader: Jan Kleinjan, geboren op 5 oktober 1926 in Rotterdam. Mijn vader is in 1946 per boot vertrokken naar Nederlands-Indië. Dit betekent dat jullie gedurende een aantal jaar vlak bij elkaar waren. Dat ik me zelfs kan afvragen of jouw vader en mijn vader elkaar destijds ontmoet hebben???

    De vader van Sylvia was KNIL-officier en voerde het commando over Nederlandse soldaten. Hij vervulde zijn taak als militair in het Koninklijk Nederlands-Indisch leger uit naam van de Nederlandse staat.

    Mijn vader werd in 1946 als officier geplaatst in Nederlands-Indië. Hij was toen nog net 19 jaar. Hij diende in het 3e bataljon Garderegiment Grenadiers.

    Sylvia beschrijft haar vader als een autoritaire man, zonder daarbij een negatief waardeoordeel uit te spreken. Mijn vader heb ik altijd hetzelfde omschreven. Toen ik ouder werd, ging ik meer begrijpen hoe een persoon autoritair kan worden.

    De vader van Sylvia die tijdens de zware tijden in Nederlands-Indië een gezin moest onderhouden, het land moest dienen in het leger, een kind verloor en gevangen gezeten heeft in kamp Fukuoka in Japan. Mijn vader die tijdens de oorlogsjaren in Rotterdam de jongste was van een gezin van 11 kinderen. Na vijf jaar bezetting met als afsluiting de hongerwinter, was het voor mijn vader een geweldige kans om naar Nederlands-Indië te mogen.

    In 2013 heeft mijn schoonzus een boekje geschreven over de tijd van mijn vader in Nederlands-Indië: “Mijn tijd in Indië. Ik wil het graag aan je geven Sylvia.

    En nu ik mijn vader met jou in verbinding heb gebracht, ben ik automatisch verbonden met jou.

    Beste Sylvia, jij 81 en ik 53. Wij beiden dochter van… allebei dochter van een autoritaire militair ? . Zij die voor ons gestreden hebben. Uit respect voor jouw heftige ervaringen als kind, lees ik graag jouw gedicht voor dat je op 18 december 2018 hebt geschreven:

     

    Oorlog heeft me sterk gemaakt

    Ik heb alles uit mezelf gehaald

    Ik ga over mijn eigen grenzen

    Van alle pijn en moeite

    De buitenstaander oordeelt anders

    Mijn pijn zien ze niet,

    omdat ik me zo goed mogelijk houd

    Maar enige empathie helpt begrijpen

    en uiteindelijk beter inzicht krijgen

  • Van vluchteling naar wereldburger – Het warme Indië – Wim Hartog

    Een jeugd van oorlog en zwerven van schuilplaats
    naar schuilplaats, naar nergens meer thuis. Het leven
    is de school die Sylvia flink de les leest.

    Diep onder dekens gedoken ronken vliegtuigen haar
    wakker. Muizen en ratten rennen over haar heen, scharrelen
    rond en besnuffelen haar.

    Het missen van vader, dode Rita en Jet wordt opgeborgen
    in haar rug, komt in haar stok terecht en bij een therapeut.
    Op haar frozen shoulder zit moeder nog.

  • Van vluchteling naar wereldburger – Het koude Holland – Wim Hartog

    Geen wonderolie meer om de maag te spoelen en weg
    met die levertraan. De kerk is een modeshow van hoeden
    en jurken voor de arme mensen. Het zingen is mooi.

    Maleis, ABN en Frans wordt taal van een roerig hart.
    De au pair krijgt een nieuw leven met alles wat daarbij hoort.
    Heerlijk die roze stoelen van de Honda Civic. Op naar Parijs.

    Een beladen bureau kraakt onder haar leven. Herinneringen
    zoeken er volwassen verbanden. Sylvia poetst de juwelen
    waarmee vader moeder vol hing. Zou Jet dáár jaloers op zijn?

    Ze gooide vele zeesterren de lucht in, maar deed geen wens,
    als ze vielen. Ik heb alle kasten open gedaan, maar vond daar
    níet hoe met starre mannen om te gaan. Wel dochter Marguerite.

    Steeds dat kopje rijst, die kikkers om te roosteren. Vader
    op de kade en het schip, dat de moeders met kinderen bracht.
    Zou ze hem nog herkennen en hij haar?

    Levenslust heeft nu een stok nodig en er leeft een stem in haar
    die het koud heeft en bibbert, die maar vragen blijft, waarom
    de politiek haar waarheid zo aanrandt en zijn beloften vergeet.

Janneke en haar vrouwencafé

  • In het vrouwencafé – Monique Elbers

  • Voor het eerst naar een vrouwencafé – Naomi Wijling

    Ik zit op de bank… In mijn nieuwe huis. Mijn goede vriendin heb ik net uitgezwaaid. De lege flessen goedkope sherry’s staan op het aanrecht… ‘Negeer ze’, hoor ik mijn gedachten zeggen. ‘Het was toch gezellig?’ Rusteloos zap ik van kanaal naar kanaal… Ik baal… Zo had ik het niet gewild. Ik zou het leven gaan vieren. Ik zou genieten met elke vezel in mijn lijf. Ik had toch met mezelf afgesproken leuke dingen te ondernemen, als mijn kinderen bij mijn ex zijn. Wat is nu vier keer in een jaar? Vier keer in het jaar naar een theater? Ik kijk weer naar het programmaboek van De Kom en daar laat ik het ook bij. Ineens schrik ik op wanneer de krant op de deurmat valt. ‘Mm.. volgens mij was ik ingedommeld.’ Ik kijk op de klok: jeetje, al 20.00 uur. Met een zucht sta ik op en pak de krant.

    Met een bakje koffie en de krant neem ik plaats aan de eettafel. Mijn oog valt op een artikel met als titel ‘Binnenkort geopend: vrouwencafé’. Nieuwsgierig lees ik het artikel. Interessant, denk ik. Een café voor vrouwen en door vrouwen gerund. Het is een café waar vrouwen met elkaar in gesprek kunnen gaan over thema’s als vrouw en huisarts, vrouw en geld, staat er geschreven. Maar vooral om een gezellige avond met elkaar te hebben. Meteen kijk ik wanneer het café geopend is. Elke dinsdag. Mooi, ik ga. En direct voel ik de energie weer door mijn lijf stromen. Ik ben trots op mezelf, omdat ik weer een doel heb. Die lege sherryflessen breng ik direct naar de bak: ‘Sorry, buren’, zeg ik zacht als de flessen met een doffe klap neer komen.

    Eindelijk is het dinsdag. Ongemakkelijk sta ik voor mijn kast. ‘Jeetje, wat trek je aan naar een vrouwencafé.’ Direct komt de ene na de andere aanname in mij op: straks zijn het allemaal potten… Dus ik kan beter kiezen voor een broek en een blouse. Is het niet te netjes… Straks val ik uit de toon… Geïrriteerd door mijn eigen gedachten, trek ik toch die broek en blouse aan. Dit is wie ik ben! Klaar! Ik ga! En snel stap ik mijn kamer uit voordat ik me weer bedenk.

    Het vrouwencafé zit in een buurthuis aan de Hildo Kropstraat. Ik parkeer in de buurt mijn auto en loop richting buurthuis. Iedere stap die ik dichterbij kom, worden de silhouetten van de vrouwen bij de deur steeds duidelijker. ‘Ja, hoor twee potten…’, ‘kijk die memmen eens’, ‘ik kan nog terug’, ‘waar is het gat waardoor ik kan verdwijnen’ schiet er allemaal door mijn hoofd. Het is één kakelende bende daar bovenin. Voordat ik het door heb, sta ik al bij de deur. ‘Welkom! Leuk dat je er bent! Ik ben Lea, zegt de één. En ik ben Truus, zegt de ander. Hallo, ik ben Janneke. ‘Ga lekker naar binnen en neem wat te drinken. Veel plezier!’ zegt Lea. Nog niet helemaal zeker van mijn zaak, loop ik naar binnen. Binnen word ik overvallen door de aangename sfeer. De dames hebben goed hun best gedaan. De tafels zijn leuk versierd, lekkere hapjes staan op tafel, leuke lampjes en kaarsen. Ik loop naar een rij met tafels, die door moeten gaan voor een bar. ‘Zeg het maar. Wat wil je drinken? ‘Met de kater in mijn hoofd van de vorige week, zeg ik: ‘Doe mij maar een spa rood.’ ‘Ik ben trouwens Anneke,’ zegt de vrouw. ‘Ik ben Janneke,’ zeg ik. ‘Wat brengt je hier?’ vraagt ze. ‘Ik wilde mijn huis uit. Onder de mensen komen. Maar in je eentje naar een café waar ook mannen komen, is niet echt mijn ding. ‘Nee, de mijne ook niet!’ zegt Anneke. ‘Je wordt aangestaard alsof je het lekkerste stukje vlees ooit bent! En samen liggen we helemaal in een deuk. Het ijs is gebroken. Ik kan ontspannen ‘Kom, ik stel je voor aan andere dames.’ Na 10 minuten ben ik er achter dat het gros van de dames een relatie heeft, gescheiden is en er maar een paar op vrouwen vallen. ‘Ik weer met die stomme aannames.’ Ik neem mij voor om ze voortaan te negeren.

    Lea en Truus openen de avond. ‘Wat een opkomst!’ zegt Truus. Er zijn zeker 30 tot 40 vrouwen. Het thema van die avond is ‘vrouw zijn’. Een aantal vragen worden voorgelezen en besproken, zoals: wanneer voel jij je echt vrouw? En wat doe je als blijkt dat jouw salaris een paar honderd euro lager ligt dan je mannelijke collega die hetzelfde werk doet? Naast de serieuze thema’s wordt er ook heel wat afgelachen. De sfeer is ontspannen. Ik geniet optimaal.

    Met gloeiende wangen van het lachen loop ik vol trots naar buiten. Ik vond het fijn om een avond met gelijkgestemden door te brengen. Om diepgaande gesprekken te hebben of gesprekken waar de tranen van over mijn wangen rolden van het lachen. Die eerste keer was fantastisch! Ik wil meer eerste keren bedenk ik mij. Eenmaal terug thuis, gooi ik mijn schoenen uit, hang mijn jas op en zet mijn tas neer. Gedreven door de positieve aanpak ik het programmaboek van De Kom en eindelijk kies ik vier leuke voorstellingen uit. Voorstellingen waar ik eerder niet zo snel naar toe zou gaan. En weet je wat, bedenk ik mij. Ik koop gewoon die gave schoenen. Wat één avond in het vrouwencafé wel niet kan doen met mij, zeg ik tegen mijzelf. Alsof ik onder een zwarte sluier vandaan ben gekomen. Ik loop naar de spiegel en kijk mezelf aan: TADAAA!! Roep ik. Hier is de nieuwe Janneke!

Gijs en zijn postzegels

  • Postzegels verzamelen – Marijke van Overbeek

  • Stempel – Luz de los Reyes

    Door de jaren heen
    zal ik mijn liefde voor jou altijd meedragen
    in mijn hart en ziel.
    En zal ik hem bewaren
    als een unieke waardevolle postzegel,
    die op mijn hart geplakt zit.
    Als de jaren voorbijgaan
    en we, als een antiek postzegelstel,
    achter de geraniums zitten
    zal ik ( lieve, lieve schat)
    mijn liefde voor jou koesteren
    als de grootste rijkdom;
    in mijn herinnering bewaren

Henk en zijn scootmobiel

  • Scootmobiel – Joke Bijnsdorp

  • Slakkengang – Louise Mastenbroek

    Eens per maand fiets ik mee met een groep scootmobielers. Een ongeregeld zooitje, de scoot is het enige dat ze gemeen hebben. En natuurlijk het verplichte gele hesje voor de zichtbaarheid: wij zijn een colonne. Het is een bont gezelschap van verschillend pluimage. Binnen de kortste keren heb ik ze allemaal van een bijnaam voorzien. In de staart van de groep rijdend kan ik de slinger goed overzien.
    Af en toe race ik naar voren, want dan gaat de leider, alias Schoenmaker, er te hard van door. Al loert hij de hele reis in twee buitenspiegels, soms mist hij toch een bijna-ongevalletje. Bijvoorbeeld als mopper-mopper, juffrouw Peuk, er weer eens eentje wil opsteken. Op de meest onverwachte momenten steekt een ernstige nicotinebehoefte de kop op. Vol in de remmen, met als gevolg dat de achterliggers er bijna op inrijden.
    Achteraan rijdt Oom Agent, die heeft veel ervaring met colonne rijden. Als een waar docent legt hij geduldig uit dat als de kopman 50 rijdt, de laatste 80 moet rijden om het bij te houden. Oh, zeg ik, dan kan juffrouw Peuk beter voor in de stoet rijden, want zo hard gaat ze niet. Precies, maar Peukie vindt zichzelf geen treuzel en kan achterin het beste genieten van de mooie vergezichten. Ook een reden om de gashendel plots los te laten.
    Mevrouw Doof is een schat van een 90-jarige dame. Ze crosst dagelijks op hoge snelheid door de stad en omstreken. Wind door de haren, ze zwaait naar iedereen en geniet met volle teugen. Het kan haar niet hard genoeg gaan.
    Mevrouw Snack zorgt goed voor zichzelf en de inwendige mens. Ieder ritje ligt er een fles frisdrank en een pak koeken in het mandje. In de pauze vindt ze een drankje te duur, maar een portie bitterballen valt altijd in goede aarde.
    Na een paar tochtjes meldt zich een nieuwe deelnemer, een echter Senior Vrijwilliger die zijn sporen wel verdiend heeft. Zonder woorden eist hij de plek van Oom Agent op, die laat het maar gebeuren. Zichtbaar weet hij niet goed waar hij nu moet rijden. Hij zwiert van achter naar voor, Schoenmaker laat hem zelfs af en toe op kop rijden.
    Na een paar keer sluit ook meneer Snack zich aan, een koppel in de club.
    En dan komt Ik Zie Je Niet. Die rijdt haar eigen race. Net als Reuma, die kan het helemaal niet bijbenen. Met als gevolg dat de middag in slakkengang wordt afgelegd. Net als die keer dat de scoot van Doof het begaf, toen moesten Oom Agent en Schoenmaker haar vanaf Hagestein naar huis duwen. Voorwaar een prestatie, dat is me een eindje.
    Gaandeweg wordt het tempo gelijkmatiger. Peukie gaat liever met haar eigen vrijwilliger de hort op en Reuma haakt af. Leuk bedacht, maar dit kan ze niet meer. Zo selecteert de groep zich uit.
    Petje meldt zich en die past prima in de groep. Ook Stille Wateren scoot lekker mee. In oktober wordt het seizoen afgesloten en iedereen kijkt terug op mooie tochten. Schoenmaker blij dat het allemaal zo goed gegaan is, ook een beetje opgelucht, want hij voelt zich toch wel verantwoordelijk voor alles en iedereen. Een echte leider, zonder dominant te zijn. Petje af, oh nee, petje is niet af, petje is er ook weer in maart, bij de start van het nieuwe seizoen. Ach, wat leuk, een paar nieuwe deelnemers. Drie stuks erbij, dat is fijn, want vorig jaar zijn we ook wat deelnemers kwijt geraakt.
    Even kennis maken en dan gaan we op stap. Hoe? In een scootende en slakkende gang. Mooi, dan kan ik het achter Senior Vrijwilliger mooi overzien en eens bedenken hoe ik die drie kan noemen. Wil de echte Slak opstaan?

Henk en zijn karatestudio

  • Karate – Jet van Swieten

  • Henk – Hens Hauer

    De jaren na het hartinfarct in 2010, is zijn motoriek met sprongen achteruit gehold, waardoor normaal lopen is teruggebracht tot wat onvast schuifelen van stoel naar stoel, of achter een rollator.

    Een lichtpuntje is dat hij sinds enkele weken de trotse eigenaar van een scootmobiel is waardoor hij, als het weer het maar enigszins toelaat, zijn geboorteplaats Vreeswijk onveilig maakt. Dat onveilig maken is niet zomaar een kreet maar moet serieus worden genomen.

    Van nature zoekt Henk graag de grenzen van zijn kunnen op en het is dan ook hoofdzakelijk aan alerte medeweggebruikers te danken dat zijn splinternieuwe knalrode voertuig nog geen enkele deuk, of erger, heeft opgelopen.

    Voor feestjes en bijeenkomsten met sportvrienden en -kennissen ontvangt Henk nog maar zelden een uitnodiging, waardoor zijn dagen voornamelijk worden gevuld met mijmeren over zijn jeugd en de gelukkige jaren in de sport waarvan hij met volle teugen genoot.

    Tijdens het bescheiden feestje ter ere van zijn tachtigste verjaardag konden, zoals de laatste jaren gebruikelijk, weer vele herinneringen en anekdotes worden opgepoetst, passeerden al diegenen die hem ondertussen zijn ontvallen de revue en werd zelfs gesuggereerd dat het een gemiste kans is geweest niet het turbulente leven van Henk, maar dat van Hendrik Groen, in boekvorm en later ook nog als tv-serie, uit te brengen.

    Als hoofd van de school behoorde zijn vader tot de notabelen van het dorp en tijdens Henks jonge jaren waagde vrijwel niemand het om zo’n belangrijk persoon tegen te spreken.
    Hij stond erop dat Henk na de Mulo door zou studeren, maar zoonlief besloot dat het tijd werd om voor zichzelf keuzes te maken.

    Hij wilde meer van de wereld zien en vertrok, zijn vader ziedend achterlatend, als deksman met een koopvaardijschip vanuit Amsterdam.

    Gedurende een viertal jaren werd in vele havens in alle werelddelen aangemeerd, deed hij veel ervaring en mensenkennis op en maakte bizarre dingen mee. Zoals in Calcutta waar samen met twintig andere schepen gewacht moest worden.

    Het was er bloedheet en het water zag er uitnodigend uit, maar de officieren waarschuwden dat het rustige water niet veilig genoeg was om in te zwemmen. Een koppel Belgen negeerde alle waarschuwingen en waagde zich in het verfrissende water.

    Hun luidruchtige uitnodigingen om ook een bad te nemen verstomden echter toen één van hen werd aangevallen door een haai. Het water rond de ongelukkige kleurde rood en hartverscheurende kreten maakten duidelijk dat de ongelijke strijd snel beslecht zou zijn.

    In Henks kamer wordt in één oogopslag duidelijk welke periode de belangrijkste van zijn leven was en waarop hij apetrots is.

    Eén foto neemt een prominente plaats in tussen vele gekoesterde herinneringen aan zijn karatejaren. Hierop is zijn zwarte band te zien met aan de linkerkant zijn naam in het Japans en daaronder vier strepen, die aangeven dat de vierde dan werd behaald.

    In 1964 startte Henks karate-carrière bij sportschool Fafie in Utrecht en in 1970 richtte hij zijn eigen sportschool Sei Do, “de juiste weg”, aan de Gruttersdijk op.

    Inmiddels was de bruine band behaald, bezocht Henk de jaarvergaderingen van de landelijke bond en werd hij in 1986 voorgedragen en gekozen voor de functie van secretaris. Naast de florerende sportschool werkte hij zich 12 jaar lang een slag in de rondte voor de bond. Henk regelde sponsors voor diverse toernooien, waaronder het wereldkampioenschap te Maastricht, waarvoor een ton moest worden opgehaald.

    Nog steeds kan hij zich mateloos opwinden over het meten met twee maten door de gemeente Utrecht. Burgemeester De Ranitz huldigde wel Anton Geesink op het stadhuis na het behalen van het wereldkampioenschap judo in Japan. Er werd een straat naar hem vernoemd en bij de Jacobikerk kan zijn borstbeeld worden bewonderd,    terwijl Karateka Otti Roethof, wereldkampioen in ‘77, Guusje van Mourik, viermaal wereldkampioen van ’82 t/m ’85 en Toon Stelling, wereldkampioen in ‘84, werden afgescheept met een ontvangst door een ambtenaar, die een boek over Utrecht overhandigde en een glaasje jus d’orange mocht aanbieden.

    Ook voelt Henk zich in de steek gelaten door de bond. Toen zijn sportschool 40 jaar bestond werd een uitnodiging verstuurd voor een feest, maar niemand kwam opdagen. Woest zegde hij zijn lidmaatschap op. Twee weken later stond er alsnog een bestuurslid, met een bosje bloemen, voor de deur. De uitnodiging zou zijn zoekgeraakt.

    Het bloemetje werd aangenomen, maar alle banden met de bond werden verbroken.

    Terugkijkend op zijn karateperiode verschijnt er zowaar een gelukzalige lach op het gezicht van Henk. Hij heeft veel mooie jaren mogen beleven aan zijn sport en verheugt zich dan ook op komend jaar.

    Karate zal in 2020, voor de eerste keer, te bewonderen zijn als Olympische sport.

Hans en zijn supermarkt

  • Mijn eigen supermarkt – Ellen Slegt

  • De melkman – Youssef Jahfa

    Een kleine jongen komt aangerend

    Met een flesje in de hand

    “Opa, opa, wilt u een glas melk?”

    Dan wordt u ook groot en sterk

     

    Opa glimlacht en leunt achterover

    En denkt terug aan vroeger

    Toen was hij jong en sterk

    En melkboer zijn, was zijn werk

     

    Op zijn bakfiets of triporteur

    Ging hij van deur naar deur

    Vrolijk kwam hij aanbellen

    “Heeft u iets te bestellen?”

     

    Gelijk afrekenen of op de bon

    En pas later betalen als het kon

    Veel klanten hadden weinig munt

    Maar voor hem was dat geen punt

     

    Door regen, onweer, kou of in de hitte

    Ging hij door en liet de klanten nooit zitten

    Hij deed het met liefde en zonder spijt

    Waar blijft die goeie ouwe tijd?

     

    Oma geeft hem een zachte duw

    En brengt hem terug in de realiteit

    Ze knipoogt en fluistert,

    “Ben je weer aan het dagdromen schat?”

     

    Een glimlach verschijnt op zijn gezicht,

    Mompelt wat en doet zijn ogen weer dicht

    Hij geeft het niet graag toe maar,

    Hij weet dat zij gelijk heeft!

Corrie en haar vakantie

  • Kamperen – Sissi Pap

  • Dit verhaal gaat over Corrie – Annelie van Dijk

    Corrie wordt weduwe als ze 41 is en vier kinderen heeft. Daarna gaat ze kamperen met haar gezin.

    Dat is merkwaardig, zult u denken. Ze kreeg de tip van haar moeder en die heeft ze opgevolgd. Het is altijd goed dat je op een moment in je leven waar een leegte ontstaat of wanneer je in een zwart gat dreigt te vallen, een plan B bij de hand hebt. Of je nu zelf dat plan B bedenkt of iemand anders dat maakt niet uit. Het is belangrijk dat er een plan B is.

    Waarom is het kamperen zo plezierig geweest voor haar dat ze nog jarenlang naar de camping ging met haar gezin? Daar kun je verschillende redenen voor aanwijzen.

    Allereerst zijn er natuurlijk de kinderen. Ruimte en frisse lucht, spelen in de vrije natuur maakt kinderen gauw enthousiast voor kamperen. Dat maakt van hun moeder natuurlijk ook een tevreden mens. Het enthousiasme van de kinderen zal zeker een rol hebben gespeeld. Toen ik zelf kind was vond ik kamperen ook heerlijk en avontuurlijk. Op een camping vinden de kinderen meestal wel leeftijdgenootjes om van alles te doen. En ook als moeder samen met de kinderen dingen doen, zoals fietstochten, samen zwemmen of een wandeling maken, kan veel plezier opleveren. Je hebt meer tijd voor elkaar dan tijdens de periode dat moeder werkt of in het huishouden bezig is en de kinderen naar school gaan.

    Voor een aantal mensen heeft het leven dichtbij de natuur tijdens het kamperen ook een heilzame werking. Het voelen van de zon op je huid, het doorbrengen van de dag in de vrije natuur, de dauwdruppels op het gras bij het vallen van de avond en in de ochtend, een prachtige zonsondergang… Het kan voor rust zorgen. De stilte in de nacht, de geringe afleiding door nieuws via radio of tv en andere dagelijkse problemen, kan een verademing zijn.

    Maar zoek je geen rust en heb je liever gezelschap om voor afleiding te zorgen? Op de camping leef je buiten en er zijn genoeg andere kampeerders om een kop koffie mee te drinken of een glas wijn. Je ontmoet nieuwe mensen en kan daarom met andere dingen bezig zijn dan je eigen verlies.
    Andere mensen hebben hun eigen verhalen en dat leidt af van je eigen problemen. Ook brengt het vaak gezelligheid met zich mee, waar je meestal behoefte aan hebt als je alleen achterblijft. In het geval van Corrie was een bijkomstigheid dat broers en zussen, van de familie die heel hecht was, ook op de camping verbleven. Dat zal een vertrouwd gevoel gegeven hebben.

    Een niet onbelangrijke reden is misschien ook dat haar man niet hield van kamperen. Toen hij nog leefde gingen ze met de trein op reis. Na zijn dood was het tijd om een nieuw leven te beginnen. Ze kon bijvoorbeeld het reizen met de trein, wat haar altijd aan hem zou blijven herinneren, vervangen door iets anders. Ze koos uiteindelijk voor het kamperen. Natuurlijk heeft het kamperen zijn ongemakken, zoals het met de wc-rol onder de arm naar het toilet moeten lopen. Voor de een is dit een probleem, voor de ander een bijkomend ongemak.

    Praktisch gezien waren er ook voordelen. Het kamperen is waarschijnlijk goedkoper dan reizen met de trein als je vier kinderen en een weduwenpensioen hebt. Ook een bijkomend voordeel was dat een zwager zo behulpzaam was om de eerste jaren het gezin naar de camping te brengen en de tent alvast op te zetten.

    Al met al denkt Corrie waarschijnlijk nog met plezier terug aan al die jaren, dat ze met haar kinderen heeft gekampeerd. Ze heeft het in ieder geval lang vol gehouden, al werd de tent op latere leeftijd vervangen door een stacaravan. Ze bleef van kamperen houden.

Idis die leerde fietsen (en haar hoed)

  • Leren fietsen – Meriam Schinkel

  • Idis – Ingrid van Tellingen

    De eerste fietsles

    geeft enige stress.

    Ze draagt daar een

    hoed met brede rand .

     

    Gekocht bij haar lief.

    Een hoedenverkoper

    die komt, uit het oosten

    van ons land.

     

    Fietsen kan je leren

    zong ze, vele keren

    nu, maar hopen dat de

    remmen niet blokkeren.

     

    Want, dan heb je kans

    om te lanceren,

    te glijden door de laan

    als een kromme banaan.

     

    Als een paradijsvogel

    zit ze stevig op het zadel.

    Haar hoed met brede rand

    hangt nu, aan de wand.

     

    Hoor, haar zachtjes zingen;

    ik fiets naast mijn lief

    in het oosten van het land,

    zonder hoed met brede rand.

  • Soms wordt de tijd verrot – Azar Tishe

    Ja, soms wordt ook de tijd verrot!

    De tijd heelt alle wonden, zeggen ze.
    Maar, maar als de tijd verrot wordt?
    Wat moet ik dan doen?
    Ja, ik ben bang dat de tijd verrot wordt.
    Ik ben bang dat de tijd lijkt op een stuk oude kaas.
    Een stuk kaas dat in een donkere kast vergeten is.
    Verrot en beschimmeld.

    Wat moet ik dan doen.
    Als de tijd stinkt.
    Stinkt naar pijn, naar verdriet.
    Naar onrecht.
    Als de tijd stinkt naar angst,
    Naar bloed en naar dood.
    Wat moet ik dan doen?

    Ik keek naar de klok op de muur,
    Naar opa’s klok.
    Opa had gelijk.
    Hij zei: wat verrot wordt,
    verwond raakt,
    of pijnlijk is,
    geef het de tijd.
    Tijd is het beste geneesmiddel dat er is.

    Ja, dit is het.
    Tijd.
    Als de tijd alles genezen kan,
    Dan geef ik de verrotte tijd ook tijd!
    Om zichzelf te genezen,
    om zijn eigen wonden te behandelen,
    zijn eigen pijn te verminderen.
    De pijn van gisteren, de pijn van vandaag.

    Maar, maar wat moet ik met de pijn van morgen doen?
    Krijg ik de tijd om de verrotte tijd van morgen tijd te geven?

    En als ik er niet meer ben,
    Zou jij het dan voor mij doen, mijn beste, mijn lieveling.
    Zou jij de verrotte tijd, tijd geven?

Dick en zijn expositie

  • Kunst maken – Hans Pekelharing

  • Een boze droom – Thera van der Horst

    Op een mooie zomerdag kijkt een wat oudere man over het water van de Nedereindse plas. Wat was het weer een productieve dag. Hij heeft mooie schetsen van planten kunnen maken en hij verheugt zich erop om die thuis met aquarelverf uit te werken. Hij ruimt zijn spullen in zijn fietstas op en gaat dan nog even bij het water zitten. “Wat gaat de tijd toch snel voorbij als je zo ingespannen aan het werk bent”, mijmert hij.
    De schittering van het voortdurend veranderende licht in het bewegende water laat zijn ogen langzaam dichtvallen. Terwijl hij nog half wakker is, denkt de man: “Wat een herrie maken die brommers toch”. Ook het geluid van harde muziek en geschreeuw van voorbijgangers, zorgt ervoor dat hij iedere keer net een beetje uit zijn halfslaap opschrikt. Echter, de warmte van de zon maakt hem nog slaperiger. Langzaam valt hij in slaap.
    Buiten klinkt onverstaanbaar geschreeuw. De man hoort het holle geluid van snelle gelaarsde voetstappen in zijn straat. De Spanjaarden zijn kennelijk weer op rooftocht of op zoek naar ketters. Snel verbergt hij zijn verf, penselen en het laatste werk waar hij mee bezig is in een ruimte in de vloer naast zijn bedstee. Hij schuift een luik over het gat en zet zijn dekenkist er bovenop. Dan loopt hij naar het raam aan de voorzijde van de woning en tuurt daar voorzichtig door een spleet van een luik voor één van de ramen.
    En nu zijn ze dus blijkbaar hier in Vreeswijk. Hij voelt het angstzweet op zijn rug prikken. Zijn ze misschien naar hém op zoek? Weten ze dat hij de verboden nieuwe leer, het Calvinisme aanhangt? Of is hij verraden door iemand die net als hij bij één van de preken in het open land is geweest? Wordt hij verdacht van hekserij? Tenslotte weet iedereen in het dorp dat hij met geneeskrachtige kruiden zieke mensen en dieren probeert te genezen. Angstige gedachten razen door zijn hoofd.
    Wat moet hij doen? Wat is wijsheid? Naar buiten gaan en proberen weg te vluchten? Of is het beter om zich op zolder te verstoppen tussen de voorraden? Lang durft hij niet te twijfelen en hij besluit om e vluchten. Haastig stopt hij zijn geldbuidel en wat kostbaarheden in een tas. Hij kijkt om zich heen en verzamelt alles wat verdacht zou kunnen zijn en gooit dat met pijn in zijn hart in het haardvuur.
    Ineens wordt er hard tegen zijn deur aan getrapt. Hij hoort mannen in een onbekende taal van alles roepen maar hij kan het niet verstaan. De balken die de deur dicht moeten houden, kraken onder het geweld. Zou de deur het houden? Het angstzweet staat nu ook op zijn voorhoofd en met een geïrriteerd gebaar veegt hij het met zijn mouw af.
    Ineens hoort hij de mannen wegrennen. Hij ruikt een sterke brandlucht en voorzichtig opent hij zijn woning. Om zich heen ziet hij brandende huizen en ook de kerk in de verte staat in lichterlaaie. Hij schreeuwt het uit van woede en ontzetting. De dichte brandlucht verschroeit zijn keel. Dan voelt hij ineens een hand op zijn schouder. Hij probeert zich los te rukken, maar dat lukt niet. Hij schrikt wakker en ziet dan twee mannen in politie-uniform naast hem staan. “Gaat het wel goed met u meneer, u schreeuwde zo hard!”. Langzaam komt hij weer in het hier en nu. “Het was een boze droom geloof ik”, stamelt hij. “Prima meneer dan gaan we weer verder”, en de agenten vervolgen hun weg.
    Wat verbouwereerd kijkt de man ze na. Wat is hij ineens weer blij en dankbaar dat hij nú in Nederland leeft. Dat hij kan tekenen wat hij wil en dat hij vrijheid heeft in geloof en denken. “Dat is wel anders geweest”, overpeinst hij dan niet voor de eerste keer. Na Spaanse en Franse overheersing heeft Nederland toch ernstig geleden onder de Duitse bezetting. De gevolgen van deze laatste oorlog heeft hij als kind aan den lijve ondervonden.
    Hij besluit: “Ik drink hier straks samen met mijn lieve Nel maar eens een lekker en verdiend borreltje op. Op de vrede en de vrijheid in de wereld. En op alle mensen die de wereld een stukje mooier maken”.

Cor en zijn kijk op het leven

  • Voor het eerst van alles – Lisa Peters-Esvelt

  • Een verhaal uit een stad die misschien wel, misschien niet bestond – Ton de Gruijter

    Het tellen der dagen

    en weer kwam een eind aan de winterse tijd,
    hun zeden gewoon werden dagen geteld,
    ’t bericht werd op pleinen gemeld
    en middels pamfletten verspreid

    zo kwamen de ouden bijeen,
    verzameld bij ’n mistgrijze vlag
    met elk een valies,
    want nu ging men scheep en de prediker bad

    de walkant was vol met de jongeren, stil
    en onder de indruk, als ieder jaar weer

    de wende,
    de wende

    hun zeden gewoon zou men later
    het voorjaar begroeten
    met werk aan de ploeg
    met de zorg voor het vee
    met een kruik in de kroeg

    maar eerst bleef het stil, want de prediker bad
    de ouderen gingen nu scheep
    hun dagen – zo was door de bodes gemeld –
    waren immers gedaan en geteld

    de boeg koos haar koers, ’t ongewiss’ tegemoet
    een enkeling weende nog zacht
    maar werd overstemd,
    want de scheepshoorn klonk haast
    als een kalf
    zich bewust
    van de slacht
    wel, zo verdwenen zij in het water,
    en dit is wellicht wel, misschien niet gebeurd.

    wie zal het zeggen? er waren toen geen verhalenrapers, en misschien ook geen geheugengravers.
    wat zijn wij rijk, want nu is alles anders en toch moest ik ook meteen aan water denken.
    want André, de verhalenraper schreef over Cor, de geheugengraver:
    hij woont in een zorgcentrum aan de Lek, hij komt uit Rivierenwijk, de Eemstraat, ging school in de Noordzeestraat en later naar de De Visserschool. er was een volkstuin bij de Vaartsche Rijn.
    Ik moest meteen aan water denken, maar ook weer niet.
    een ander beeld kwam op.
    een dienstbare man, bescheiden en plichtsgetrouw.
    een man van balans
    een man die alles bijhoudt in een agenda.
    dat is het beeld.

    zijn dokter is een vrouw
    en vroeger was dat steeds een man
    een voorbeeld is het maar
    van hoe ’t verand’ren kan

    zo schrijft hij alles op,
    van hoe het was en hoe het rook
    en hoe het klonk, dat ook

    en in zijn boek met meer dan duizend vel
    staat al zijn tijd beschreven
    als hij zijn pen wat kracht mee geeft
    komt vroeger weer tot leven,
    dan geurt het brood van moe, de volkstuin van pa
    maar ook ’t carbid voor licht,
    het hokje met konijnen,
    dropwater, zelf gemaakt

    als hij de pen wat kracht mee geeft
    dan klinkt het vroeger leven
    dan ratelt handkar, paard en wagen
    dan hoor je venters vragen
    wie hier nog ’t een of ander nodig heeft

    en moeder doet de was,
    ze schrobt de borstel over ’t wasbord heen en weer
    en nooit – zo lijkt het- doen haar handen zeer

    en nu,
    zijn dokter is een vrouw
    en vroeger was dat steeds een man

Inez, Gert en Piet en hun graven

  • Grafdelvers – Ria Pronk

    Grafdelvers

  • De eerste keer… – Els Kerkhoven

    Met een zucht ga ik voor de laatste keer op het bankje zitten en zet de blauwe boodschappentas voor me op de grond. Het is koud en mijn adem vormt kleine wolkjes. Ik wrijf mijn ruwe, met aarde besmeurde handen tegen elkaar en blaas erin. Het is vandaag mijn laatste dag. Ik zal het missen hier.
    Vanmorgen, toen ik opstond, dacht ik nog dat het mee zou vallen. Maar nu ik hier zo zit, weet ik het niet meer. Ik kijk naar de rijen stenen voor me. Links ligt Jacoba Johanna, gestorven op 11 november 1989. Tegenover haar, aan de andere kant van het grindpad, ligt Gerardus Hendrikus, 8 jaar eerder overleden, op 3 oktober. Ze hebben elkaar waarschijnlijk nooit gekend, maar in míjn beleving horen ze bij elkaar. En het klinkt misschien een beetje raar, maar na al die jaren voelt het toch alsof het bekenden zijn. Ik ga rechtop zitten en denk na: hoelang kom ik hier nu al? Toch zeker vijftien jaar. De eerste keer dat ik hier op dit bankje zat uit te puffen had ik geen oog voor de rijen stenen. Toen had ik net mijn eerste graf gegraven. Samen met Gert en Piet. Met de hand. Zés uur lang. Er is hier geen plaats voor een graafmachine. Dus door de knieën, scheppen, uitstrekken en met boog het zand in de kruiwagen mikken. Ik had toen niet gedacht dat ik het zo lang zou volhouden. Maar ik heb het graag gedaan. Al die jaren.
    Ik buig me voorover naar de boodschappentas en pak er mijn thermoskan en drie bekers uit. In de verte zie ik Gert en Piet aan komen lopen. Vaste prik. Om drie uur thee. De eerste keer dat ik de thermoskan met thee bij me had, hadden ze een beetje schaapachtig naar mijn ene beker gekeken. Sindsdien neem ik voor hen ook mee.
    Zo, meissie,’ zegt Piet. Zo noemen ze me hier. Niet dat ik eruit zie als een iel meisje, maar ze vinden het grappig, omdat er hier verder alleen maar mannen zijn. En ik vind het best. ‘Je laatste dag,’ gaat Piet verder. ‘Weet je nog? Toen je hier voor het eerst kwam? We zaten zó in tijdsnood. En jij stroopte je mouwen op en pakte een schop. Hadden we het graf nét op tijd klaar’. ‘Net, én netjes,’ vult Gert hem aan. ‘Want Inez zorgt altijd dat het er goed uitziet. We gaan je missen, meissie. We hebben zoveel meegemaakt samen. Ik denk niet dat we snel een betere zullen krijgen.’ Het is dat ik al een rooie kop heb, van de kou, anders zouden ze zien dat ik bloos. Ze zijn nooit zo van de complimentjes hier. Behalve vandaag dan.. mijn laatste dag..
    Ik geef ze hun bekers thee en schenk er voor mezelf ook één in. Met mijn handen om mijn mok geslagen staar ik over de stenen de verte in. We hebben inderdaad veel meegemaakt. Soms verdrietige, maar ook veel mooie en waardevolle momenten.
    ‘Weet je nog..’ zeggen Gert en ik tegelijkertijd. Ik knik naar Gert dat hij eerst mag vertellen. Gert zegt: ‘weet je nog dat die oudere man een plekje uit kwam zoeken, en dat hij aanwees waar hij wilde liggen als het zover was, maar dat dat niet kon. Want precies op die plek stond een muur. En ik zei: meneer, dat past niet, dan moeten we uw voeten eraf zagen. En dat die man toen zei: als dat moet, dan doet u dat maar.’
    ‘Wat wou jij zeggen?’ vraagt Gert. Ik neem een slok thee en slaak een diepe zucht. ‘Ik moest denken aan die moeder en dat kindje.’ We zwijgen alle drie. We hebben zo onze eigen verhalen die ons raken, en Gert en Piet weten dat dit mij erg veel deed.
    Op de achtergrond klinkt het geruis van de snelweg en van de bomen. Ik blaas nog wel zes keer in mijn thee voor ik weer in staat ben om wat kan zeggen.
    ’t Was mooi om te kunnen doen. Om iemand te kunnen helpen haar laatste wens te vervullen en haar samen met haar kindje te begraven,’ zeg ik zacht.
    En dat was het. Mooi. Het kindje was vijftig jaar geleden overleden en lag al die tijd helemaal alleen in een groot graf. We vonden nog een paar fragmentjes. Die hebben we in een sloopje gedaan. In gedachten heb ik het kindje gewiegd en een liedje voor haar gezongen, net als ik vroeger voor mijn eigen kinderen deed. We hebben haar bij haar moeder begraven. Het was mooi dat we dat voor hen konden doen. Ik zal haar naam nooit vergeten. Ik loop er nog vaak, op weg naar huis, even langs. Een klein knikje maar, want je moet er niet te lang bij stil blijven staan.
    Ik sta op van het bankje en stop de lege bekers in mijn tas. Gert en Piet staan er een beetje ongemakkelijk bij. ‘Zo meissie, dat was het dan.’ Ik knik. Dat was het. Geen zere rug meer door het zware werk, geen rouwranden onder mijn nagels, maar ook geen gezelligheid meer. We geven elkaar een hand.
    ‘Tot snel?’ vraagt Gert.
    ‘Tuurlijk,’ zeg ik.
    ‘Wel levend hè,’ zegt Piet, ‘niet in een kissie.’
    Ik geef Piet een stomp tegen zijn bovenarm en loop weg.
    ‘Wat ga je morgen doen?’ roept Piet.
    Morgen… denk ik, wat ga ik morgen doen? Goeie vraag. Morgen moet ik opnieuw zien uit te vinden en in te vullen.
    Ik draai me om.
    ‘Ik denk,’ zeg ik, ‘Ik denk dat ik morgen even langskom om de plantjes hier te verzorgen.

  • Wie een kuil graaft… – Monique Willemse

    Ik lees de eerste zin
    en leg het meteen weg.
    Een verhaal met een randje.
    Later, toch maar lezen.
    Het randje maakt plaats voor een
    omlijsting van humor en respect.

    Werken, praten,
    Samen eten, drinken,
    door de knieën, scheppen, stutten.

    Hij graaft het gat.
    Wie is de baas?

    Altijd iemand onder zich.

    Eerbied en respect,
    in de kerk maar ook hier.
    Kijk je uit voor pa?

    Bij het ruimen van,
    nooit tegenspraak.
    Kootjes uit de sokken schudden.

    Door de knieën, scheppen, stutten,
    de grond is duur.
    Hij graaft het gat.

    Wie een kuil graaft voor een ander…
    wordt moe!